thuis

Het hertje liep te piekeren. Ze had al drie rondjes door het bos gelopen en begon aan de vierde. Het begon al te schemeren en langzaam werd het ook iets kouder.
De blaadjes knisperden terwijl het hertje er overheen liep, maar ze hoorde het niet.
Het hertje keek strak voor zich uit zonder te zien waar ze liep. Allerlei gedachten tuimelden door haar hoofd. Af en toe schudde ze geërgerd haar hoofd als ze tegen een takje aankwam of als ze met haar hoef bleef haken achter een boomwortel.

Ze dacht aan gisteren toen ze boos was geworden op de mol. Ze had geschreeuwd en iedereen had het gehoord. Ze dacht aan een week geleden toen was ze tegen een boom aan gelopen. Ze kon de bult nog op haar hoofd voelen. En iedereen had het gezien. En volgende week zou ze een verhaal vertellen bij de grote herfstbijeenkomst. Eigenlijk durfde ze dat helemaal niet. En iedereen zou dat merken.
Ze was degene met het kleinste gewei en ze bedacht hoe de anderen waarschijnlijk om haar lachten. Ze kon ook niet zo hard rennen als de rest. Dat wist iedereen.

Het hertje stopte toen haar maag knorde. Eerst zachtjes en toen een heel hard rommelend geluid. Ze keek om zich heen. Het was donker. Echt donker. Ze rilde. Nu pas voelde ze dat het heel koud was geworden. Het hertje herkende niet meer waar ze was. Er was geen pad. Er was geen maan. Er was niemand anders in het bos.
Ze stond stil en aarzelde. Ze voelde paniek opkomen en keek met grote ogen rond. Ze wilde heel hard rennen, maar had geen idee waarheen.

Toen heel in de verte zag ze een heel klein lichtje. Het kon ook een ster zijn. Het hertje liep voorzichtig in die richting. Ze vroeg zich af hoe laag sterren konden staan.
Ze stootte haar hoofd en bleef achter iets haken. Haar maag knorde nu nog harder.
Ze was steeds bang dat het lichtje uit zou gaan. Maar het bleef aan.
Nu ze dichterbij kwam zag ze dat het heel langzaam bewoog. Het was geen fel licht, maar zachtgeel.

Na een hele tijd lopen kwam het hertje bij een grote boom. Ze herkende het huis van het vuurvliegje. Die zat op een tak en zong een liedje. Ze schommelde met haar benen waardoor haar lichtje een beetje bewoog.
‘Hallo hertje’, zei het vuurvliegje ‘Kom gauw binnen, het is koud.’
Het hertje stotterde en wilde uitleggen dat ze was verdwaald en dat ze niet zo boos had willen doen tegen de mol. En dat ze nu heel vies was door het lopen maar dat ze normaal altijd netjes haar vacht borstelde.
‘Dat geeft toch helemaal niks’, zei het vuurvliegje. ‘Kom, ik heb lekker warme chocomel en ik heb nog wel een dekentje.’ Ze keek naar het hertje ‘Of een paar dekens want je bent natuurlijk wat groter dan ik.’
‘Wist je dat ik zou komen?’, vroeg het hertje.
‘Nee.’, zei het vuurvliegje ‘Ik ben hier altijd. Een lichtje voor wie even de weg kwijt is. Zodat je weer thuis kunt komen.’

zacht

Het vuurvliegje wilde nét rechts afslaan bij de grote struik toen ze gegrom hoorde. Ze sloeg links om te kijken wat er aan de hand was. Ze zag een konijntje met een grote stok zwaaien en gromgeluiden maken. Ze zwaaide en ging op een steen zitten. Het konijntje zwaaide niet terug, maar gromde en sloeg met de stok tegen een boomstam aan.
Het vuurvliegje keek wat het konijntje aan het doen was, maar snapte het niet. Dus ze zat en keek.

Na een tijdje werd het konijntje moe. Ze liep hijgend naar het vuurvliegje toe en legde de stok neer. Daarna plofte ze in het gras en haalde een paar keer diep adem.
‘En? Wat denk je ervan? Zag dat er goed uit?’, vroeg ze.
Het vuurvliegje knikte. ‘Ja supergoed. Maar wat was je eigenlijk aan het doen?’
‘Harder aan het worden.’, zei het konijntje.
‘Aha’ zei het vuurvliegje en ze keek naar het konijntje. ‘Waarom dan?’
‘Omdat ik te zacht ben’, zei het konijntje.

Het vuurvliegje keek naar de oren van het konijntje, die zagen er heel zacht uit. ‘Waarom ben je te zacht dan?’
‘Ik moet harder worden’, zei het konijntje ‘Dat is beter.’
‘Ga op zoek naar wat zacht is in jezelf’, zei het vuurvliegje en ze keek dromerig.
‘Wat bedoel je daarmee?’, vroeg het konijntje
‘Dat weet ik niet precies, die woorden kwamen vanmorgen ineens bij me op’, zei het vuurvliegje. ‘Maar het lijkt alsof jij juist op zoek wil naar wat hard is in jezelf.’

Het konijntje friemelde aan de stok. ‘Ik hoef niet op zoek naar wat zacht is in mezelf, want álles is zacht aan mij.’
‘Dat is toch mooi?’, zei het vuurvliegje ‘Waarom wil je hard worden?’
‘Een vriend van mij zegt dat’, zei het konijntje.
‘Wie is dat dan?’, vroeg het vuurvliegje
‘De neushoorn’, zei het konijntje

‘Degene die altijd zo snel boos wordt?’, vroeg het vuurvliegje.
Het konijntje knikte.
‘En die laatst de koe tegen de boom had gedrukt omdat ze per ongeluk zijn thee had omgegooid?’
‘Ja die’, zei het konijntje
‘Aha’, zei het vuurvliegje ‘Dan snap ik het wel.’

Het vuurvliegje keek nog eens naar de oren van het konijntje. ‘Mag ik eens voelen? die zien er heel erg zacht uit.’
‘Ja hoor’, zei het konijntje en het vuurvliegje aaide over haar oren.
‘Ik vind het mooi dat je zacht bent’, zei het vuurvliegje ‘En ik hoop dat je zacht blijft van binnen en van buiten.’

paraplu

Hoewel het al bijna lente was, was het toch koud buiten. Het vuurvliegje, de kever en de bijen zaten buiten bij elkaar in de schemer. De vlinder kwam langs met een grote tas met brieven en gaf er eentje aan het vuurvliegje. ‘ Deze is voor jou’, zei hij en hij vloog weer verder.
Het vuurvliegje opende de envelop en las het briefje. Ze veegde een traan weg en was even stil.
‘Wat is er?’ vroeg de kever.
Het vuurvliegje haalde haar schouders op en haar lampje flikkerde en ging toen helemaal uit.

‘Vertel!’, zeiden de bijen. ‘Van wie is dat en wat staat er?’
Het vuurvliegje veegde nog een traan weg en probeerde te praten, maar haar stem sloeg over. Ze haalde diep adem en ging op een boomstronk zitten.
‘Het is een briefje van de zwaluw’, zei ze en ze stopte het papiertje weer in de envelop en legde ‘m naast zich neer.
De zwaluw was een paar winters geleden plotseling verdwenen en was nooit meer teruggekomen.

‘Staat er waarom ze is weggegaan?’ vroeg de kever.
‘Staat er sorry?’ vroeg een bij.
Het vuurvliegje schudde van nee en staarde voor zich uit.
‘Wil ze het uitpraten? Is ze boos? Zegt ze wat er is gebeurd? Vraagt ze zich af hoe het met je gaat? Mist ze je?’ De bijen keken nieuwsgierig naar de envelop. ‘Vertel dan.’

Het vuurvliegje zuchtte en begon te praten. ‘Er staat dat ik moet loslaten, dat wat er was nooit is geweest. Er staat dat het leven doorgaat, en dat het er niet meer toe doet. Er staat dat alles is zoals het is. Er staat dat alles wegwaait met de wind. Er staat dat wat in de sterren geschreven staat, kan veranderen. Dat er iets ergers is dan afwijzing, namelijk onverschilligheid.’

Het vuurvliegje keek naar de envelop en liep weg, ze liet ‘m liggen in het gras. Ze gaf de kever een knuffel en de bijen ook. ‘Ik ga even uitwaaien’, zei ze. ‘En daarna zal ik een antwoord schrijven.’

De kever keek naar de envelop en maakte ‘m open toen het vuurvliegje weg was. Het vuurvliegje was ergens door geraakt en hij wilde weten waardoor. Hij had de zwaluw nooit gekend maar wist dat ze heel belangrijk was geweest voor het vuurvliegje. Hij keek naar de bijen en las voor: ‘Hoi vuurvliegje. Ik ben mijn paraplu vergeten, wil je die opsturen? De zwaluw.’

Na een paar uur kwam het vuurvliegje terug met een nieuwe envelop. ‘Wat heb je geschreven?’ vroeg de kever.

‘Dat ik heel erg boos was en misschien wel ben. Dat ik het niet snap, dat ik het écht helemaal niet snap. Dat ik wilde dat het allemaal anders was gelopen. Dat ik haar vergeef. Dat ik haar zo miste. Dat ik mezelf vergeef. Dat ik wil loslaten en dat dat steeds beter gaat. Dat ik ben doorgegaan. Dat ik zoveel heb geleerd en dat ik opnieuw ben begonnen. Dat ik mezelf weer heb teruggevonden en dat het leven goed kan zijn. Nee, dat het leven goed ís. Dat ik mijn hart weer heb opengesteld. En dat ik geen brieven meer wil.’ Ze gaf de envelop aan de kever. ‘Wil jij ‘m op de bus doen? Ik ga eten maken.’

De kever wachtte tot het vuurvliegje uit zicht was en opende toen de envelop. Er stond: ‘Hoi zwaluw, je paraplu is hier niet. Groeten vuurvliegje.’

sloffen

Het vuurvliegje en de pissebed zaten samen op de bank. Ze hadden allebei een kopje thee en het vuurvliegje had haar lampje aan, maar niet te fel. Buiten waaide het en af toe hoorden ze regen. De pissebed knorde tevreden.
Het vuurvliegje keek om zich heen en zag opeens een witte cirkel om de bank getekend op de grond. Ze wees ernaar. ‘Wat is dat?’
‘Dat is krijt’, zei de pissebed ‘Dat heb ik gedaan.’
Het vuurvliegje bestudeerde de witte lijn. ‘Waarom?’

‘Dat is mijn comfortzone’, zei de pissebed. ‘Binnen de cirkel’
‘Com-fort-zo-ne.’ Het vuurvliegje herhaalde het langzaam en keek blijkbaar zo verward dat de pissebed begon uit te leggen. ‘Dat is de plek waar ik me veilig voel, waar ik me prettig voel. Het is waar iedereen is die ik ken.’
De pissebed schonk nog een beetje thee bij. ‘Het is waar ik doe wat ik al kan. Het is waar ik onder een dekentje op de bank zit met sloffen aan.’
Het vuurvliegje keek naar een berg sloffen in de hoek verderop bij de deur.
‘Nou ja ik heb niet altijd sloffen aan als ik in mijn comfortzone zit hoor’, zei de pissebed. ‘Alleen als ik koude voeten heb.’

Het vuurvliegje ging staan midden in de cirkel. ‘Dus dit is binnen je comfortzone?’
‘Ja’, zei de pissebed.
Het vuurvliegje zette een stapje buiten de rand. ‘En hier?’
‘Nee daar niet.’
Het vuurvliegje ging nét buiten de rand staan aan de andere kant, bij het raam.
‘Nee ook niet, daar tocht het.’
Het vuurvliegje liep terug naar de bank en nam een slokje thee. ‘Lekker, kamille?’
De pissebed knikte.

‘En kom je ook wel eens uit je comfortzone?’ vroeg het vuurvliegje.
‘Waarom zou je dat willen?’ zei de pissebed.
Het vuurvliegje keek om zich heen. Het was lekker warm, er was thee, er was gezelschap, er waren veel sloffen en er lagen ook nog koekjes op een tafeltje net binnen de comfortzone. Dat was een hele goede vraag…waarom zou je dat willen?

Van buiten hoorden ze ineens geroep en gelach. ‘De zon schijnt weer, het is lekker hier. Gaan jullie mee naar het strand? We hebben taart en spelletjes en we gaan een groot vuur maken!’ Daarna hoorden ze een hoop gezoem. De bijen waren op pad. Het klonk heel gezellig.
Aarzelend keek de pissebed naar de witte lijn.

nieuwsgierig

Het vuurvliegje wandelde met twee mieren door het bos. Ze verzamelden hout omdat ze later die avond een mooi vuur wilden maken. Het was het einde van de zomer en de avonden begonnen al kouder te worden. Het was stil in het bos en het waaide zachtjes.
Terwijl ze in gesprek waren, zagen ze opeens het lieveheersbeestje bij een struik staan. Ze had een paars dekentje om zich heen en ze had een sjaal om.
‘Hoi lieveheersbeestje’, zei het vuurvliegje ‘Kom je vanavond ook naar het vuur?’
‘Ik ben geen lieveheersbeestje’, zei het lieveheersbeestje ‘Ik ben een aagje. Daar heb ik over gelezen.’

Ze rommelde in een tas die naast haar stond en haalde er een verfrommeld boek uit.
‘Hier, lees maar.’
De mieren gingen door met hout sprokkelen terwijl het vuurvliegje het boek aanpakte. Ze bladerde er wat in en begon te lezen.
Het lieveheersbeestje wachtte geduldig.
Het boek ging over een rups die heel veel vragen stelde en alles wilde weten. Het vuurvliegje snapte niet helemaal wat het lieveheersbeestje nou met een aagje bedoelde.
‘Waar staat het dan, lieveheersbeestje?’, vroeg ze en ze gaf het boek weer terug.
‘Ik ben geen lieveheersbeestje, ik ben een aagje. En hier staat het’, zei het lieveheersbeestje en wees naar een zin.
Het vuurvliegje las door. ‘Ahaaaaa een nieuwsgierig aagje, nu snap ik het’, zei ze.
De mieren kwamen net terug. ‘Kom je vanavond ook naar het vuur, lieveheersbeestje?’ vroegen ze.
‘Dat is geen lieveheersbeestje’, zei het vuurvliegje. ‘Ze is een aagje.’
‘Waarom maken jullie een vuur en wie komen er allemaal?’, vroeg het aagje ‘Waar is het eigenlijk en hoe laat willen jullie starten?’

inshallah

‘Wil je een wedstrijdje met mij vliegen?’ vroeg de wesp en hij keek hoopvol naar het vuurvliegje.
Het vuurvliegje rekte zich uit, ze lag net zo lekker in een berg blaadjes in het herfstzonnetje.
‘Dan laat ik je misschien wel winnen’, zei de wesp. ‘Of misschien ook niet.’ Dat laatste zei hij heel zachtjes, maar het vuurvliegje hoorde het toch.
‘Jaaaaah spannend!’ zei de slak

Het vuurvliegje ging rechtop zitten. ‘Misschien win ik wel gewoon, Inshallah.’
‘Inshallah?’ vroegen de wesp en de slak tegelijk. ‘Wat is dat?’
‘Dat heb ik geleerd van de woestijnkever’, zei het vuurvliegje. ‘Het betekent zoiets als…als Allah het wil. Oftewel dat je het niet zeker weet en wel zult zien. Dat het niet alleen in jouw handen ligt.’
‘Aha net als Deo Volente’, zei de slak.
‘Of zoals lotsbestemming’, zei de wesp.
‘Ja’ zei het vuurvliegje ‘Zoiets ja. Ik vond het wel mooi.’

Het was even stil. De wesp vloog een klein testrondje, niet te hard om het vuurvliegje niet af te schrikken.
‘Maar betekent het dan dat je niet je best gaat doen om te winnen? Dat je maar gaat afwachten omdat jij het lot niet bepaalt?’ vroeg de wesp een beetje bezorgd. Als het vuurvliegje niet haar best zou doen om te winnen, dan was een wedstrijdje helemaal niet leuk.

‘Nee’, zei het vuurvliegje ‘Dat betekent het voor mij niet. Ik weet het niet helemaal, maar ik denk dat het betekent dat je wel je best doet, maar ook accepteert dat je niet altijd kan winnen.’
Het vuurvliegje dacht even na, Inshallah was misschien toch ingewikkelder dan ze dacht.

‘Ik kan wel zo hard mogelijk vliegen’, zei ze toen ‘Maar ik heb geen invloed op hoe hard het waait, of op hoe hard jij vliegt.’
Nee’, zei de wesp. ‘dat klinkt eigenlijk heel logisch.’
‘Gaan jullie nou nog vliegen, of niet?!’ vroeg de slak ‘hier word ík zelfs ongeduldig van.’

bestemming

Het vuurvliegje was op reis met een reiger, kikker, een beer en twee mussen. Ze hadden dagen gewandeld door de bergen en zaten dan ‘s avonds bij het vuur. De mussen konden goed koken en de beer was juist goed in hout sprokkelen. Het was warm, dus ze sliepen tegen elkaar aan onder een boom.

‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ vroeg de beer na vier dagen aan de reiger.

‘Ik heb geen idee’ zei de reiger en hij keek vragend naar de kikker. Die lag net naar de sterren te kijken.
Er viel een stilte.
‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ Vroeg de reiger en hij gaf de kikker een por.
De kikker schrok op en knipperde met z’n ogen. ‘Ik heb geen idee.’ zei hij.
De twee mussen kropen iets dichter tegen de beer aan want die was lekker warm.

Ze hadden vandaag hoge bergen gezien, veel zand en hele donkere rotsen. Er waren bomen geweest en bloemen die ze nog nooit hadden gezien. Ze waren een berggeit tegengekomen die nog een mooi plekje wist om te eten, met uitzicht over een vallei met een beekje. Het vuurvliegje had gezwommen en de kikker had een bijzondere blauwe steen gevonden.

Ze hadden liedjes gezongen en gedanst onder de sterren. En toen de reiger struikelde over een boomstronk waren ze geschrokken, maar toen hij zelf hard moest lachen, lachten ze mee. En twee dagen geleden waren ze bijna een hele middag bezig geweest om takjes met doorns uit de vacht van de beer te halen.

Ze keken allemaal naar het vuurvliegje. Die had immers voorgesteld om op reis te gaan. Het vuurvliegje zat te kijken naar een mooie schelp die ze vandaag had gevonden in de bergen en ze vroeg zich af hoe die daar was gekomen. Ze keek op.

‘Ik heb geen idee waar we heengaan. Maar maakt het echt wat uit?’

De mussen schudden hun veren wat op en deden hun oogjes dicht om te slapen. De beer verschoof voorzichtig iets zodat hij niet op zijn reisgenoten ging liggen. De kikker keek weer naar de sterren en de reiger gaapte. Het maakte niets uit waar de heen gingen.

wensen

Het vuurvliegje, de pauw en de os hadden de hele dag gewandeld. Het was warm geweest, de zon had de hele dag geschenen en er was geen wolkje aan de lucht. Ze hadden net wat van hun meegebrachte eten gegeten en zaten naast elkaar op een heuveltje op een open plek tussen de bergen. Achter hen ging de zon onder waardoor een oranje gloed over de bergen lag. De os en de pauw waren wat aan het praten en het vuurvliegje keek naar de horizon.

De zon zakte verder weg en toen het vuurvliegje zich omdraaide, zag ze dat achter haar de maan op kwam. De os had net wat te drinken gehaald en nam een grote slok. De pauw kwam terug met een dekentje dat hij uit de tas van de os had gehaald. Het werd nu snel koud en het vuurvliegje en de pauw kropen onder het dekentje. De os had het niet koud.

Het vuurvliegje keek naar de maan die uit de bergen omhoog leek te komen. Een beetje paniekerig vroeg ze: ‘is de maan altijd zo groot? En zo oranje?’
De os en de pauw keken naar de maan. ‘Nee’, zei de os ‘hij is wel erg groot vandaag, en extra oranje lijkt wel.’
‘Dat is niet goed hoor’, zei het vuurvliegje ‘helemaal niet goed. En de maan is een zij, geen hij.’
Nu keken ze alle drie zwijgend naar de maan die hoger en hoger klom. Er waren bijna geen sterren te zien. Het vuurvliegje keek achterom, maar de zon was onder.

‘Te groot en te oranje’, mompelde het vuurvliegje ‘Straks valt ze vannacht op ons hoofd.’
Het vuurvliegje wurmde zich onder het dekentje vandaan en liep zenuwachtig heen en weer.
‘We moeten iets doen!’, riep ze tenslotte en ze ging weer zitten. ‘Laten we alle drie heel hard wensen dat de maan weer normaal wordt’, zei ze ‘Als we zo hard wensen als we kunnen, dan komt het vast weer goed.’

Het vuurvliegje ging in de lotushouding zitten en legde haar handen neer met de handpalmen naar beneden. En toen bedacht ze zich en legde ze omhoog, dat had ze ooit ergens eens gezien. En ze begon heel hard te wensen dat ze maan weer normaal werd. Ze deed één oog open en keer naar de os en de pauw. Die waren ook heel hard aan het wensen.
Na een tijdje kreeg het vuurvliegje zere knieën en haar rug voelde stijf aan. En het was koud. Maar ze wist dat dit heel erg belangrijk was dus ze wenste nog even door.
Ze voelde een por in haar zij. Ze deed haar ogen open en zag dat de os naar de lucht wees. De maan stond nu veel hoger en er waren sterren te zien. De maan was kleiner en was niet meer oranje.
Opgelucht haalden ze adem. Nu konden ze met een gerust hart gaan slapen, de maan zou vannacht niet vallen.

rugzak

Het vuurvliegje vloog vroeg in de morgen over de hei. Het waaide vrij hard en het was een gure dag. Ze keek omhoog, maar zag geen zon, alleen wolken. Beneden zich zag ze een mier lopen. Hij kwam niet erg snel vooruit en zijn sprieten waaiden in de wind.

Het vuurvliegje vloog naar de mier toe en keek naar hem. Hij droeg een grote rugzak op zijn rug en liep krom van het gewicht. De mier keek verdrietig. Hij zwoegde voort en hij zag eruit alsof hij het erg warm had ondanks de kou. Aan de rugzak hingen allerlei dingen die rammelden bij elke stap die hij nam. Uiteindelijk stopte hij, liet de rugzak vallen en ging op een steen zitten. Toen pas zag hij het vuurvliegje, maar hij zei niets.

‘Wat is er, mier?’ vroeg het vuurvliegje, want het was duidelijk te zien dat het niet goed ging met de mier.
‘Ik kom niet verder.’ zei de mier. ‘Het lukt me niet.’
Het vuurvliegje keek naar de rugzak van de mier die in het zand lag, net naast een struikje hei. Hij puilde van alle kanten uit en er waren ook wat dingen uitgevallen. Een zak en een doos en wat kleinere dingen.
‘Wat zit erin?’ vroeg het vuurvliegje en ze wees naar de rugzak.
‘Alles wat ik heb meegemaakt.’ zei de mier. Hij liet zijn schouders hangen.
‘Waarom neem je het mee?’ vroeg het vuurvliegje.
‘Omdat ik er niet vanaf kom’ zei de mier. ‘Ik heb ‘m al zo vaak achtergelaten. Zo vaak weggegooid.’
Het vuurvliegje keek vragend.
‘Hij voelt zwaar, maar als ik mijn rugzak niet heb, dan ben ik niet meer wie ik ben.’ zei de mier.

Het vuurvliegje knikte. Ze snapte het helemaal.

Nu keek de mier naar haar. ‘Waar is jouw rugzak dan? Draag jij niets mee?’
Het vuurvliegje glimlachte. ‘Jawel, heel veel zelfs.’ Ze deed haar rugzakje af. Het was klein en licht. Ze deed het open en haalde er allemaal kleine pakjes uit. De rugzak was heel netjes ingepakt en er zat veel meer in dan je op het eerste gezicht zou denken. Er zaten donkere en lichtgekleurde pakjes in.
‘Ik heb ‘m al zo vak in- en uitgepakt. Ik weet precies wat erin zit en waar.’ zei het vuurvliegje. ‘Nu kan ik het makkelijk dragen.’

Ze keken allebei naar de rugzak van de mier. Een blaadje dwarrelde voorbij.
‘Zullen we samen eens kijken wat er in zit? En wat je nog nodig hebt en wat niet?’ vroeg het vuurvliegje.
Ze pakte een klein doosje dat voor haar voeten was gerold toen de mier de rugzak had afgedaan. ‘Wat zit hier in?’
‘Ik heb geen idee’ zei de mier en hij pakte zelf een grote zak die er heel zwaar uit zag.
‘Maar dit is toen ik heel graag de allersterkste mier wou zijn en het niet lukte.’ Hij legde de zak weg. ‘En dit is van toen de kever heel boos op me was.’ Hij legde een zware doos opzij.

‘Wil je nog steeds de sterkste mier zijn?’ vroeg het vuurvliegje.
‘Nee’ zei de mier ‘Ik kan heel mooi zingen, dat vind ik veel leuker.’
‘En is de kever nog boos op jou?’ vroeg het vuurvliegje ‘Of ben jij nog boos op de kever?’
‘Nee’ zei de mier ‘We hebben laatst nog samen muziek gemaakt.’
‘Goed’ zei het vuurvliegje ‘Dan laten we die zware doos en zak achter.’ Ze gaf het doosje aan de mier.
‘Dan gaan we nu eens kijken wat hier in zit.’

metamorfose

‘Help eens even, vuurvliegje’, riep de kikker omhoog toen hij het vuurvliegje langs zag vliegen. Het vuurvliegje landde naast de kikker op de waterkant. De kikker zat bij het riet op de kant en probeerde zichzelf in een rood geruite deken te rollen. Maar iedere keer ging de deken weer los en staken de lange poten van de kikker naar buiten. Het vuurvliegje zag dat de kikker bijna met deken en al het water in rolde en vroeg: ‘Wat ben je aan het doen?!’
‘Ik ben een cocon aan het maken’, zei de kikker.
‘Waarom?’ vroeg het vuurvliegje.
‘Ik ga een leeuw worden, denk ik. Of misschien een vos’, zei de kikker.

Het vuurvliegje was stil en keek de kikker niet begrijpend aan.
‘De rups heeft dat laatst ook gedaan. Die ging een tijdje in een cocon en werd een mooie vlinder. Een metamorfose heet dat.’ De kikker probeerde de deken wat strakker aan te trekken en gaf het toen op. ‘Help dan even, als het niet strak zit, dan werkt het niet.’

Het vuurvliegje had zoveel vragen. Ze vroeg zich bijvoorbeeld af waarom de kikker een leeuw wilde worden. Maar de kikker keek nogal ongeduldig.
‘Volgens mij werkt dat niet zo’, zei het vuurvliegje.
‘Welles’, zei de kikker.
‘Nietes’, zei het vuurvliegje.
‘De rups kon het ook’, zei de kikker.
‘Maar jij bent geen rups’, zei het vuurvliegje.
‘Nee’, zei de kikker ‘Maar ik heb het wel eerder gedaan, ook al herinner ik me daar niet zoveel meer van. Ik was een kikkervisje. Bruin met zo’n dikke kop. En ineens had ik poten en werd ik een kikker.’ Hij strekte zijn poten.
‘Ja dat is waar’, zei het vuurvliegje peinzend. ‘En hoe heeft de rups dat dan gedaan?’
‘Dat wist hij niet meer. Jammer he?’, zei de kikker. ‘Maar ik heb gezien dat hij een cocon maakte en daar een hele tijd in ging. En daarna was ‘ie een vlinder. Ik denk dat je alles kan worden wat je wil in zo’n cocon, als je maar graag genoeg wil.’
Het vuurvliegje knikte. Misschien wel ja.
‘Dus help even zodat de deken goed strak zit.’
Het vuurvliegje hielp de kikker om zich in de rollen in de deken en zich te verstoppen in het riet.
De kikker was niet zo goed verstaanbaar door de deken toen hij zei: ’Ik maak me alleen een beetje zorgen over dat ik dan zo lang niet kan eten en drinken. Dat lijkt me best zwaar.’
‘Ja dat lijkt me ook wel zwaar’, zei het vuurvliegje.
‘Wil jij af en toe even kijken of het goed met me gaat?’ vroeg de kikker aarzelend en hij bewoog een beetje in de deken.
‘Tuurlijk’, zei het vuurvliegje ‘Ik kom morgen wel even een broodje ei brengen en een glas limonade.’
‘Fijn’, zei de kikker ‘Dan metamorfoos ik mezelf nu naar een leeuw. Ik zie je morgen.’