bestemming

Het vuurvliegje was op reis met een reiger, kikker, een beer en twee mussen. Ze hadden dagen gewandeld door de bergen en zaten dan ‘s avonds bij het vuur. De mussen konden goed koken en de beer was juist goed in hout sprokkelen. Het was warm, dus ze sliepen tegen elkaar aan onder een boom.

‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ vroeg de beer na vier dagen aan de reiger.

‘Ik heb geen idee’ zei de reiger en hij keek vragend naar de kikker. Die lag net naar de sterren te kijken.
Er viel een stilte.
‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ Vroeg de reiger en hij gaf de kikker een por.
De kikker schrok op en knipperde met z’n ogen. ‘Ik heb geen idee.’ zei hij.
De twee mussen kropen iets dichter tegen de beer aan want die was lekker warm.

Ze hadden vandaag hoge bergen gezien, veel zand en hele donkere rotsen. Er waren bomen geweest en bloemen die ze nog nooit hadden gezien. Ze waren een berggeit tegengekomen die nog een mooi plekje wist om te eten, met uitzicht over een vallei met een beekje. Het vuurvliegje had gezwommen en de kikker had een bijzondere blauwe steen gevonden.

Ze hadden liedjes gezongen en gedanst onder de sterren. En toen de reiger struikelde over een boomstronk waren ze geschrokken, maar toen hij zelf hard moest lachen, lachten ze mee. En twee dagen geleden waren ze bijna een hele middag bezig geweest om takjes met doorns uit de vacht van de beer te halen.

Ze keken allemaal naar het vuurvliegje. Die had immers voorgesteld om op reis te gaan. Het vuurvliegje zat te kijken naar een mooie schelp die ze vandaag had gevonden in de bergen en ze vroeg zich af hoe die daar was gekomen. Ze keek op.

‘Ik heb geen idee waar we heengaan. Maar maakt het echt wat uit?’

De mussen schudden hun veren wat op en deden hun oogjes dicht om te slapen. De beer verschoof voorzichtig iets zodat hij niet op zijn reisgenoten ging liggen. De kikker keek weer naar de sterren en de reiger gaapte. Het maakte niets uit waar de heen gingen.