Het vuurvliegje vloog vroeg in de morgen over de hei. Het waaide vrij hard en het was een gure dag. Ze keek omhoog, maar zag geen zon, alleen wolken. Beneden zich zag ze een mier lopen. Hij kwam niet erg snel vooruit en zijn sprieten waaiden in de wind.
Het vuurvliegje vloog naar de mier toe en keek naar hem. Hij droeg een grote rugzak op zijn rug en liep krom van het gewicht. De mier keek verdrietig. Hij zwoegde voort en hij zag eruit alsof hij het erg warm had ondanks de kou. Aan de rugzak hingen allerlei dingen die rammelden bij elke stap die hij nam. Uiteindelijk stopte hij, liet de rugzak vallen en ging op een steen zitten. Toen pas zag hij het vuurvliegje, maar hij zei niets.
‘Wat is er, mier?’ vroeg het vuurvliegje, want het was duidelijk te zien dat het niet goed ging met de mier.
‘Ik kom niet verder.’ zei de mier. ‘Het lukt me niet.’
Het vuurvliegje keek naar de rugzak van de mier die in het zand lag, net naast een struikje hei. Hij puilde van alle kanten uit en er waren ook wat dingen uitgevallen. Een zak en een doos en wat kleinere dingen.
‘Wat zit erin?’ vroeg het vuurvliegje en ze wees naar de rugzak.
‘Alles wat ik heb meegemaakt.’ zei de mier. Hij liet zijn schouders hangen.
‘Waarom neem je het mee?’ vroeg het vuurvliegje.
‘Omdat ik er niet vanaf kom’ zei de mier. ‘Ik heb ‘m al zo vaak achtergelaten. Zo vaak weggegooid.’
Het vuurvliegje keek vragend.
‘Hij voelt zwaar, maar als ik mijn rugzak niet heb, dan ben ik niet meer wie ik ben.’ zei de mier.
Het vuurvliegje knikte. Ze snapte het helemaal.
Nu keek de mier naar haar. ‘Waar is jouw rugzak dan? Draag jij niets mee?’
Het vuurvliegje glimlachte. ‘Jawel, heel veel zelfs.’ Ze deed haar rugzakje af. Het was klein en licht. Ze deed het open en haalde er allemaal kleine pakjes uit. De rugzak was heel netjes ingepakt en er zat veel meer in dan je op het eerste gezicht zou denken. Er zaten donkere en lichtgekleurde pakjes in.
‘Ik heb ‘m al zo vak in- en uitgepakt. Ik weet precies wat erin zit en waar.’ zei het vuurvliegje. ‘Nu kan ik het makkelijk dragen.’
Ze keken allebei naar de rugzak van de mier. Een blaadje dwarrelde voorbij.
‘Zullen we samen eens kijken wat er in zit? En wat je nog nodig hebt en wat niet?’ vroeg het vuurvliegje.
Ze pakte een klein doosje dat voor haar voeten was gerold toen de mier de rugzak had afgedaan. ‘Wat zit hier in?’
‘Ik heb geen idee’ zei de mier en hij pakte zelf een grote zak die er heel zwaar uit zag.
‘Maar dit is toen ik heel graag de allersterkste mier wou zijn en het niet lukte.’ Hij legde de zak weg. ‘En dit is van toen de kever heel boos op me was.’ Hij legde een zware doos opzij.
‘Wil je nog steeds de sterkste mier zijn?’ vroeg het vuurvliegje.
‘Nee’ zei de mier ‘Ik kan heel mooi zingen, dat vind ik veel leuker.’
‘En is de kever nog boos op jou?’ vroeg het vuurvliegje ‘Of ben jij nog boos op de kever?’
‘Nee’ zei de mier ‘We hebben laatst nog samen muziek gemaakt.’
‘Goed’ zei het vuurvliegje ‘Dan laten we die zware doos en zak achter.’ Ze gaf het doosje aan de mier.
‘Dan gaan we nu eens kijken wat hier in zit.’