thuis

Het hertje liep te piekeren. Ze had al drie rondjes door het bos gelopen en begon aan de vierde. Het begon al te schemeren en langzaam werd het ook iets kouder.
De blaadjes knisperden terwijl het hertje er overheen liep, maar ze hoorde het niet.
Het hertje keek strak voor zich uit zonder te zien waar ze liep. Allerlei gedachten tuimelden door haar hoofd. Af en toe schudde ze geërgerd haar hoofd als ze tegen een takje aankwam of als ze met haar hoef bleef haken achter een boomwortel.

Ze dacht aan gisteren toen ze boos was geworden op de mol. Ze had geschreeuwd en iedereen had het gehoord. Ze dacht aan een week geleden toen was ze tegen een boom aan gelopen. Ze kon de bult nog op haar hoofd voelen. En iedereen had het gezien. En volgende week zou ze een verhaal vertellen bij de grote herfstbijeenkomst. Eigenlijk durfde ze dat helemaal niet. En iedereen zou dat merken.
Ze was degene met het kleinste gewei en ze bedacht hoe de anderen waarschijnlijk om haar lachten. Ze kon ook niet zo hard rennen als de rest. Dat wist iedereen.

Het hertje stopte toen haar maag knorde. Eerst zachtjes en toen een heel hard rommelend geluid. Ze keek om zich heen. Het was donker. Echt donker. Ze rilde. Nu pas voelde ze dat het heel koud was geworden. Het hertje herkende niet meer waar ze was. Er was geen pad. Er was geen maan. Er was niemand anders in het bos.
Ze stond stil en aarzelde. Ze voelde paniek opkomen en keek met grote ogen rond. Ze wilde heel hard rennen, maar had geen idee waarheen.

Toen heel in de verte zag ze een heel klein lichtje. Het kon ook een ster zijn. Het hertje liep voorzichtig in die richting. Ze vroeg zich af hoe laag sterren konden staan.
Ze stootte haar hoofd en bleef achter iets haken. Haar maag knorde nu nog harder.
Ze was steeds bang dat het lichtje uit zou gaan. Maar het bleef aan.
Nu ze dichterbij kwam zag ze dat het heel langzaam bewoog. Het was geen fel licht, maar zachtgeel.

Na een hele tijd lopen kwam het hertje bij een grote boom. Ze herkende het huis van het vuurvliegje. Die zat op een tak en zong een liedje. Ze schommelde met haar benen waardoor haar lichtje een beetje bewoog.
‘Hallo hertje’, zei het vuurvliegje ‘Kom gauw binnen, het is koud.’
Het hertje stotterde en wilde uitleggen dat ze was verdwaald en dat ze niet zo boos had willen doen tegen de mol. En dat ze nu heel vies was door het lopen maar dat ze normaal altijd netjes haar vacht borstelde.
‘Dat geeft toch helemaal niks’, zei het vuurvliegje. ‘Kom, ik heb lekker warme chocomel en ik heb nog wel een dekentje.’ Ze keek naar het hertje ‘Of een paar dekens want je bent natuurlijk wat groter dan ik.’
‘Wist je dat ik zou komen?’, vroeg het hertje.
‘Nee.’, zei het vuurvliegje ‘Ik ben hier altijd. Een lichtje voor wie even de weg kwijt is. Zodat je weer thuis kunt komen.’